Het ‘Oorlogsdagboek van de minderjarige boerenzoon Louis Boghe’ is het persoonlijk verhaal van een jonge boerenzoon uit Bierbeek die krijgsgevangen genomen wordt. Zijn relaas is confronterend en ontwapenend eerlijk. Ik ontcijferde zijn handgeschreven dagboek en maakte er in opdracht van zijn zoon Willy Boghe een vlotte getuigenis van. In een reeks fragmenten lees je op deze site hoe Louis de start van de Tweede Wereldoorlog en zijn krijgsgevangenschap in Duitsland beleefde.
ONMENSELIJK
‘Met 50 man werden we in een treinwagon gestoken. Het was er zo krap dat we om beurt moesten staan om het andere deel van de wagon te laten zitten. Daar bij kwam dat de trein soms heel bruusk stopte en terug vertrok, zodat we op mekaar gesmeten werden. Heel wat makkers raakten gekwetst.
Een aantal keren tijdens de reis moest iemand zijn natuurlijke behoefte doen. Alle deuren waren van buitenaf vergrendeld. Enkel een klein venstertje met tralies ervoor was opengelaten. Het pakje in kwestie moest dus zo klein mogelijk in papier ingepakt worden en dan van hand tot hand doorgegeven, om buiten gesmeten te worden. Vele onder ons en ook ikzelf hebben krampen doorstaan om hieraan te ontsnappen. De omstandigheden waren onmenselijk. Dit was de zwaarste nacht die ik tot dan toe had meegemaakt. Slapen was onmogelijk. Ik dacht aan mijn familie die me misschien elke dag verwachtte, terwijl ik in feite honderden kilometers ver in dat grote Duitsland zat, gevangen als een slaaf.
In de vroege morgen hielden we halt in Treysa, waar we na een uur wachten op de trein, eindelijk konden uitstappen. We trokken te voet naar een kamp met de naam STALAG IX A, ZIEGENHAIN. Rond 9 u. ’s morgens kwamen we toe en kregen we er meteen koffie te drinken, als je dat tenminste koffie kon noemen. Rond 1 u. volgde stokvissoep uit vuile tassen, die verschillende keren na mekaar gebruikt werden. Blijkbaar waren we op onze bestemming aangekomen en zouden we in dit kamp verblijven. Sommige Duitsers bleven beweren dat wij Belgen snel naar huis zouden mogen, naar onze geliefden. In mijn geval waren dat mijn ouders, mijn zussen en mijn broer. Voor mijn lotgenoten waren dat hun vrouwen én kinderen.
PLECHTIGE COMMUNIE
In de namiddag trok ik enkele minuten op verkenning in het kamp. Het was opgebouwd uit tenten, van 40 à 50 meter lang op 10 meter breed en bevolkt door gevangenen van verschillende nationaliteiten zoals Polen, Fransen, Engelsen en Belgen natuurlijk. Opnieuw vertelden ze ons dat de Belgen binnen 15 dagen terug naar huis zouden mogen. Persoonlijk zag ik niet in waarom ze ons voor amper 15 dagen naar Duitsland zouden hebben overgebracht.
We voelden ons in ieder geval meer op ons gemak in het kamp dan in de boot of op de trein. ’s Avonds kregen we koffie, die uit grote kuipen werd verdeeld, een stukje brood en een lepel plattekaas. Het brood moest dienen tot ’s morgens, maar onze honger was te groot om een stukje over te houden. We kropen vroeg in ons nest en dat was letterlijk te nemen. Ons bed bestond uit een beetje stro. Die eerste nacht had ik kou maar sliep toch goed. De volgende morgen, op weg naar de koffie, werd ik in gebroken Frans aangesproken door een Pool, Igor. Of ik van hem geen brood wou kopen. Toen ik hem zei dat ik geen geld had, stelde hij voor om mijn horloge af te geven. Verteerd door honger verkocht ik de polshorloge, die ik voor mijn plechtige communie gekregen had. Met het brood kon ik even mijn honger stillen. 6 juni was de verjaardag van mijn liefste zus Anna. Ik dacht die dag veel aan haar en aan mijn familie. Het weer was mooi maar het leven in het kamp triest.
ZWARTE SNEEUW
Die namiddag kregen we, niet te geloven, beetsoep! ’s Avonds opnieuw een beetje brood, een stukje worst en wat koffie, een rantsoen dat tot de volgende dag moest dienen. Het was amper genoeg voor één maaltijd.
7 juni verliep net als de andere dagen, het was nog steeds stikkend heet en elke dag kwamen er duizenden gevangenen bij. Ook op 8 juni kregen we dezelfde soep en ’s avonds wat brood en confituur. Toen dacht ik zo hard terug aan u Moeder. Wat zou ik gesmuld hebben, mocht ik toen een pot van uw confituur gehad hebben. Wie thuis is, eet wat hij wil. Dat was in het kamp wel anders. Ik dacht ook vaak terug aan Vader want zijn uitspraak was: “Eten wat de pot schaft, vroeg of laat zal je zwarte sneeuw zien.” Geloof me, ik zag elke dag zwarte sneeuw in het kamp. We kregen er net genoeg om in leven te blijven en te veel om te sterven. Nog een geluk dat ik in het kamp samen was met 6 man van mijn Batterij en 6 man van Bierbeek.’
De tweede druk van het boek is te koop bij Standaard Boekhandel: ‘Louis Boghe, Oorlogsdagboek van een minderjarige boerenzoon’. (16,50 EUR – opbrengst goed doel Lions)