Stapvoets,
in pauselijk paars
schuift ze geslepen woorden langs ons strottenhoofd,
een klomp permafrost
die niet wil ontdooien.
Ze haalt een oude zucht naar boven.
Haar buikgevoel, eens te meer
bedrogen,
belogen.
De schouders brutaal
ontwricht, zijgt ze neer
in het moeras.
De vloer is van glas.
De blonde kuif plantte een peloton
verwijten in gegijzelde harten.
Marmerzwarte leugens
nestelden zich
in de onderbuik van de staten,
roerden en stampten er,
als een ongeboren kind.
En wij,
nu?
Op het tamme continent?
We tuimelen achterwaarts,
wachten
op wat we aan het verliezen zijn.