“Robot?” vroeg een jongetje aan een enge man.
“Uiteraard.” antwoordde de man “Jij niet, dan?” “Nee, ik ben helemaal lichaam.“ zei het jongetje terwijl hij ietwat bedremmeld met de tip van zijn schoen over de grindweg van het park schraapte.
“Mijn ouders zijn technofoob.” sprak hij ernstig. “We zijn een gezin van vier, allemaal analoog.” De man keek hem verbijsterd aan “Bizar! Logisch dat je verveeld in het park rondstruint. Dus.. er is geen datum voor je exobody geprikt?” Het jongetje schudde heftig neen. “En de upload van je brein ook niet, neem ik aan..” Het jongetje haalde zijn schouders op. “De software, die hebben we in huis.” zei hij, opgelucht dat er toch enige vooruitgang te melden was. “Onbegrijpelijk.” schudde de man meewarig en hij zette zijn verplichte wandeling verder in het grotendeels virtuele park. Het jongetje keek hem na en wreef zacht over de wondkorstjes op zijn knie.
De volgende morgen zat het jongetje te wiebelen op de enige bank in het park. Hij wachtte op de man. Moeilijk was dat niet, de robot was klokvast. Tussen de man en het jongetje groeide al snel een ongewone band. De robot analyseerde erop los. Hij beschreef droogweg de draagkracht van de bank, telde de blaadjes van een eik, voorspelde elk kwartier het weer en hield de vitale fucties van het jongetje in de gaten. Het jongetje van zijn kant vertelde plastisch over zijn dromen. Hoe hij in de wereld het verschil zou gaan uitmaken. Het biologeerde de man dat het jongetje zo geestdriftig met zoveel onzekerheden en onvoorspelbare emoties kon omgaan. Waar de man moeilijkheden zag, zag het jongetje mogelijkheden.
“Vandaag,” zei de robot op een dag “leen ik je mijn bionisch oog. Je stopt hem in je hemdzakje en de camera zal zoveel data op je eigen oog projecteren dat je ervan duizelt. Geen enkel ding, mens, dier of robot zal nog geheimen voor je hebben. ” Het jongetje aarzelde, het was voor hem niet duidelijk waarom er geen geheimen mochten zijn. Tenslotte had hij er zelf een. Dat hield hij ook liever zo.
Het oog in zijn borstzakje voelde koud aan. Hij keek naar de robot en begreep dat die zelf helemaal niet zo performant was als hij beweerde. Het groene balkje van zijn breincapaciteit was slechts drie vierde opgelicht.
Het wende snel zo’n derde oog. Het jongetje scande zorgvuldig de reële bomen in het park. Zeven eiken, dertien beuken. Eén eik, binnen handbereik, binnenin aangetast door fungus. Zeventig percent kans dat de boom het die middag zou begeven. Veertien vogelnesten in het park, de helft bewoond, in twee nesten broedsels, een merel en een koolmees.
In de verte zag het jongetje een meisje met rode schoentjes huppelen. Zijn zusje. Haar achtennegentigduizend blonde haren wipten hen luchtig tegemoet. Na een pittige kwartdraai om haar as, eentje met een constant impulsmoment analyseerde hij, stopte ze bij de bank.
‘Robot? vroeg ze aan de enge man. “Uiteraard.” antwoordde het jongetje in zijn plaats.
prachtig!!
LikeLike