De luchtverplaatsing van zeven ton staal rakelings naast mijn tenger tienerlijf bracht me uit mijn trance. Uit de roes van ons uitdagende spelletje: blijf zo lang mogelijk op de sporen staan – ook als je de trein aan ziet komen – elk om beurt, Mats en ik.
Ik won die middag. Ik zag de machinist in zijn locomotief en voelde het aanstormende metaal tot diep in mijn botten. Later pas drong het tot me door. Mats heeft me gered. Mijn leven dus. Hij sleurde me weg, de berm en doornstruiken in. Zelf was ik daartoe niet meer in staat. Drie seconden, letterlijk lam, vrijwel bewusteloos tot de pijn van de scherpe doornen in mijn blote knie me het leven terug schonk. Meteen wist ik dat de angst me nooit meer zou verlaten. Ik was 12.